Home Page
cover of hans en griepje
hans en griepje

hans en griepje

Bodhi Pieters

0 followers

00:00-20:28

Nothing to say, yet

Podcastspeechanimalcoughdogdomestic animals
0
Plays
0
Downloads
0
Shares

Audio hosting, extended storage and many more

AI Mastering

Transcription

Once upon a time, a poor woodcutter and his wife lived near a big forest with their two children, Hans and Gietje. They were facing a severe famine and couldn't even afford bread. The stepmother suggested leaving the children in the forest, but the kind-hearted woodcutter refused. Hans overheard their conversation and came up with a plan to leave a trail of breadcrumbs. However, the birds ate the crumbs and they got lost in the forest. They stumbled upon a house made of bread and sweets, but it turned out to be owned by an evil witch. She captured them and planned to eat them. Eventually, the children were able to outsmart the witch and escape. Eens in de buurt van een groot bos woonde een arme houthakker met zijn vrouw en zijn twee kinderen. De jongen heette Hans en het meisje Gietje. Hij had weinig te eten. En toen hij in zijn grote hongersnood over het land kwam, kon hij zelfs niet meer dagelijks brood eten. Toen hij hier s'nachts in zijn bed aan dacht en in zijn angst heen en weer wilde, kreunde hij en zei tegen zijn vrouw, Wat moeten we van ons worden? Hoe moeten we onze arme kinderen voeden als we zelfs niets meer voor onszelf hebben? Ik zal je wat vertellen, man. Morgenochtend vroeg gaan we met de kinderen het bos in, naar waar het het dichtst is. Daar zullen we een vuur voor hen aanschikken en elk van hen nog een stuk brood geven. En dan zullen we aan het werk gaan en hen met rust laten. We zullen de weg naar huis niet meer vinden en we zullen goed van ze verlost zijn. Nee, vrouw! Dat doe ik niet. Hoe kan ik verdragen om mijn kinderen alleen het bos achter te laten? De wilde dieren zouden spoedig komen om een stuk te scheuren. Oh! Oh! Oh, jij dwaas! Zij zijn voorop in walgelijke toon. Dan moeten we alle vier sterven van de honger. Je kunt net zo goed al de planken van onze doodskisten beginnen te schaven. Maar ik heb toch medelijden met de arme kinderen. Zei de houthakker met een arme stem. De twee kinderen hadden ook niet kunnen slapen van de honger en hadden gehoord wat hun stiefmoeder tegen hun vader had gezegd. Nu alles voorbij is, zullen we zeker sterven in het grote bos. Wees stil, Gietje. Zei Hans, terwijl hij zijn zusje probeerde te rooster. Maak je geen zorgen. Ik zou snel een manier vinden om ons te helpen. En toen de oude mensen in slaap waren gevallen, stond hij op, trok zijn jasje aan, opende de deur beneden en snoeg naar buiten. De maan scheen helder en de witte kiezelstenen die voor het huis lagen glinsterden als echte zilveren munten. Hans butte zich en stopte het zakje van zijn jas vol met zoveel als hij erin kon krijgen. Toen ging hij terug en zei tegen Grietje. Wees getroost, lief zusje en slaap zacht. Ik heb een plan. En hij ging weer in zijn bed liggen om te slapen. Toen de dag aanbrak, maar voordat ze zondag opkwamen, kwam hun stiefmoeder en maakte hen wakker. En zei, sta op, luierhaard. We gaan het bos in om hout te halen. Ze gaf elk van hen een stukje brood en zei, er is iets voor je avondeten. Maar eet het niet op voor die tijd, want je krijgt niets anders. Grietje nam het brood onder haar schort, want Hans had de kiezelstenen in zijn zak. Daarna gingen ze met z'n allen op weg naar het bos. Toen ze een eindje gelopen hadden, stond Hans stil en gluurde naar het huis. En bleek dat keer opkeer. Zijn vader zei, Hans, waar kijk je naar en waarom blijf je achter? Let goed op en vergeet niet hoe je je benen moet gebruiken. Ach vader, ik kijk naar mijn kleine witte kat die boven op het dak zit en afscheid van me mag nemen. Dwaas, dat is niet je kleine kat, dat is de ochtendzon die op de schoorstenen schijnt. Hans had echter niet naar de kat omgekeken, maar had voortdurend een van de witte kiezelsteentjes uit zijn zak gegooid. De weg. Toen ze het midden in het bos hadden bereikt, zei vader, nu kinderen, stap op het hout op, dan zal ik het vuurtje aanzetten zodat jullie jullie niet koud hebben. Hans en Grietje verzamelden keupelhout bij elkaar, zo hoog als een kleine heuvel. Het keupelhout werd aangestoken en toen de vlammen heel hoog brandden, zei de vrouw, nu kinderen, leg je neer bij het vuur en rust uit, we gaan het bos in om wat hout te hakken. Als we klaar zijn komen we terug en halen we jullie weg. Hans en Grietje zaten bij het vuur en toen het middag werd, aten ze elk een klein stukje brood. En toen ze de slagen van de houten bijl hoorden, dachten ze dat hun vader in de buurt was. Het was echter niet de bijl, maar een tak die hij had vastgemaakt aan een verdoorde boom die door de wind heen en weer zwijde. En omdat ze zo lang hadden gezeten, vielen hun ogen dicht van vermoeidheid en vielen ze vast in slaap. Toen ze eindelijk wakker werden, was het al donkernacht. Grietje begon te huilen en zei, hoe moeten we nu uit het bos komen? Maar Hans troostte haar en zei, wacht maar even, totdat de maan is opgekomen, dan vinden we de weg snel. En toen de volle maan was opgekomen, nam Hans zijn zusje bij de hand en volgde de kiezelstenen. Die glansten als gemunte zilverstukken. En wees hen de weg, kiezelstenen. Ze liepen de hele nacht en van de dag kwamen ze weer bij het huis van hun vader. Ze klopte op de deur en toen de vrouw opende en zag dat Hans en Grietje waren, zei ze, jullie stoute kinderen, waarom hebben jullie zo lang in het bos geslapen? We dachten dat je terug zou komen. De vader verhuigde zich echter, want het had hem in het hart geraakt om hen alleen achter te laten. Niet lang daarna was er weer grootste schaarste in het hele land. En de kinderen hoorden hun moeder s'nachts tegen hun vader zeggen, alles is weer opgegeten. We hebben nog een half brood over en dat is het einde, de kinderen moeten weg. We nemen ze verder mee het bos in, zodat ze de weg naar buiten niet meer vinden. Er is een andere manier om onszelf te redden. Het hart van de man was zwaar en dacht, het zou beter voor me zijn om het laatste hap van onze kinderen te delen. Die vrouw luisterde echter niet naar wat hij te zeggen had, maar schot hem uit en verweet hem. Wie A zegt, moet ook B zeggen, omdat hij de eerste keer toegegeven moest, moest hij dat ook een tweede keer doen. De kinderen waren echter nog wakker en hadden het gesprek gehoord. Toen de oude liedjes sliepen, stond Hans weer op en wilde naar buiten om kiezelstenen te rapen, zoals hij al eerder had gedaan. Maar de vrouw had de deur op slot gedaan en Hans kon er niet uit. Toch troosten hij z'n zusje en zei, hel me groetje, ga rustig slapen, de goede God zal ons helpen. Vroeg in de ochtend kwam de vrouw, kwam de vrouw in halen en uit bed. En ze hadden allebei een stuk brood gegeven, maar het was nog steeds kleiner dan de vorige keer. Op weg naar het bos verkruimelde Hans de zijne in zijn zak en vaag stond hij stil en gooide een hap op de grond. Hans, waarom blijf je staan en kijk je me heen? We moeten in beweging blijven. Ik kijk achterom naar mijn vogeltjes die op het dak zitten en afscheid van me willen nemen. Het was niet je duifje dat ze ochtends doen die op de schoorsteen schijnt. Hans gooide echter beetje bij beetje steeds kruimels op het pad. De vrouw leidde de kinderen nog dieper het bos in, waar ze nog nooit in hun leven waren geweest. Toen werd er weer een groot vuur gemaakt en moeder zei, blijf daar maar zitten kinderen en als jullie moe zijn, mogen jullie een beetje slapen. We gaan het bos in om hout te hakken en s'avonds als we klaar zijn komen we je halen. Toen het middag was deelde Gietje haar stuk brood met Hans, die zij trouwens had verspreid. Toen vielen ze in slaap en de avond ging voorbij, maar niemand kwam bij de arme kinderen. Ze werden pas wakker toen het donker was in de nacht. Hans strooste zijn zusje en zei, wacht maar Gietje tot de maand opkomt, dan zullen we de broodkruimels zien die ik heb rondgestrooid. Dan zullen we onze weg naar huis weer vinden. Toen de maand opkwam gingen ze op weg, maar ze vonden geen kruimels. Want de vele duizenden vogels die in de bossen en velden rondvlogen, hadden ze allemaal opgepikt. Hans zei tegen Gietje, we zullen de weg snel vinden. Maar ze hebben het niet gevonden. Ze liepen de hele nacht en de volgende dag was morgens vroeg tot avondslaag. Maar ze kwamen het bos niet uit en hadden veel honger. Want ze hadden niets te eten, maar twee of drie bessen die op de grond groeiden. En omdat ze zo moe waren, dat hun benen niet langst liepen te wakken, gingen ze onder de boom liggen en vielen in slaap. Het was nu drie ochtenden geleden dat ze hun huis van hun vader hadden verlaten. Ze begonnen weer te lopen, maar ze kwamen steeds dieper en dieper in het bos. En als er niet snel hulp kwam, moesten ze sterven van de honger en vermoeidheid. Toen het midden op de dag was, zagen de prachtige sneeuwwitte vogels op een dak zitten, die heerlijk zong en het breven staan en het luisteren. En toen zijn lied voorbij was, spreidde hij zijn vleugels uit en vloog weg. En ze volgden de vogels tot ze bij een klein huis kwamen, op het dak waarvan het neerstreek. En toen ze bij het huisje kwamen, zagen ze dat het van brood was gebouwd en bedekt met koeken, maar dat de ramen van helderen suiker waren. Daar gaan we mee aan de slag en we gaan lekker eten. Ik zal een beetje van het dak eten en jij, Grietje, kan wat van het raam eten. Het zal zoet smaken. Hans rijdt naar boven en brak een stukje van het dak af, om te proberen hoe het smaakte. En Grietje leunde tegen het raam en knabbelde aan de ruiten. Toen riep een zachte stem uit het salon. Oude heks, oude heks hoor je, knubbel knubbel knuisje, wie knabbelt daar aan mijn huisje? De kinderen antwoorden, Hans en de wind, de wind. Grietje die uit de hemel, geboren wind. En ging door met het eten zonder zelf te storen. Hans die het dak wel lekker vond, sloopte een groot stuk van af. Grietje schoof rond de ruit naar beneden, ging zitten en vermaakte zich ermee. Plosseling ging de deur open en de vrouw, zo oud als de heuvels, die zichzelf zich ermee krukken, ondersteunde. Kwamen naar buiten gekropen, Hans en Grietje schrokken zo verschrikkelijk, dat ze lieten vallen wat ze in hun handen hadden. De oude vrouw knikte echter met haar hoofd en zei, o lieve kinderen, wie heeft jullie hier gebracht? Kom toch binnen en blijf bij mij. Er zal u geen kwaad overkomen. Ze namen ze allebei bij de hand en leidden ze naar haar huisje. Toen werd hun goed voedsel voorgezet, melk en pannenkoeken met suiker, appels en noten. Daarna werden er twee mooie bedjes met schoon wit linnen gelegd. En Hans en Grietje gingen erin liggen en dachten dat ze in de hemel waren. De oude vrouw had alleen maar gedaan alsof ze zo aardig was. Ze was in werkelijkheid een boze heks die op kinderen wachtte en alleen maar het huisje van brood had gebouwd om ze daarin te lokken. Als een kind in haar macht viel, doodde ze het, kookte en at het. En dat was een feestdag voor haar. Heksen hebben rode ogen en kunnen niet ver zien. Maar ze hebben een hele scherpe kleur, zoals beesten. En ze zijn zich ervan bewust dat mensen naden. Toen Hans en Grietje in haar buurt kwamen, lachten ze boos aardig en zei spottend... Ik heb ze! Ze zullen me niet meer ontgaan! Vroeg in de ochtend, voordat de kinderen wakker werden, was zo op. En toen ze ze allebei zag slapen en er mooi uitzag, met een worrige en roze wangen, mompelde ze in zichzelf. Dat wordt een sierlijke mandvol! Toen greep ze Hans met haar verschrompelde hand, droeg hem naar een kleine stal en sloot hem op achter een getralide deur. Hoe hij ook schreeuwde, dat zou hen niet helpen. Toen ging ze naar Grietje, schudde haar tot ze wakker werd en riep... Sta op, leihard! Hou wat water en kook iets lekkers voor je broer. Hij is buiten in de stal en moet dik gemaakt worden. Als hij dik is, zal ik hem opeten. Grietje begon bitter te huilen, maar het was allemaal te vergeefs, want ze werd gedwongen te doen wat de boze heks bevalt. En nu werd het beste eten voor de arme Hans gekookt, maar Grietje kreeg niets dan krabbeschelpen. Elke morgen krook de vrouw naar het stalletje en riep... Hans, strek je vinger uit, dan kan ik voelen of je straks dik bent. Maar Hans strekte haar een bordje uit. En de oude vrouw, die doffe ogen had, kon het niet zien. Ze dacht dat het de vinger van Hans was en was verbaasd dat er geen manier was om een vet te mesten. Toen er vier weken voorbij gingen, was Hans nog steeds mager. En daardoor werd ze ongeduldig en wilde niet langer wachten. Nu dan, Grietje? Ze riep naar het meisje, oude heks, roer jezelf en neem me wat mee. Laat Hans dik of mager zijn, morgen zal ik hem dood koken. Ach, wat jammerde het arme zusje toen ze water moest halen, en hoe stroomden haar tranen over haar wangen. Oh, wat zullen we doen? Als de wilde dieren in het woud ons maar hadden verslonden, zouden we hier in ieder geval samengestorven zijn. Hou je lawaai gewoon voor jezelf, zei de oude vrouw. Het zal je helemaal niet helpen. Vroeg in de ochtend moest Grietje naar buiten om de ketel met water op te hangen en het vuur aan te steken. We zullen ze bakken, zei de oude vrouw. Ik heb de oven al verwarmd en het deeg al gekneed. Ze duwde de arme Grietje naar de oven, waar al vlammen van vuur uitschoten. Sluit binnen, zei de oude heks, en kijk of het goed verwarmd is, zodat we het brood erin kunnen doen. En toen Grietje eenmaal binnen was, was ze van plan de oven te sluiten en haar erin te laten bakken. En dan zouden ze haar ook opeten, maar Grietje zag wat er van plan was en zei Ik weet niet hoe dat moet doen. Hoe kom ik erin? Domme gans, zei de vrouw. De deur is groot genoeg. Kijk, ik kan er zelf wel in. Blij geluid. Ze kroop omhoog en stak haar hoofd in de oven. Toen gaf Grietje haar een diel, die haar er ver in dreef. En ze sloot de ijzere deur en maakte de grendel vast. Oh, begon ze heel erg te huilen, maar Grietje rende weg en de boze heks werd jammerlijk verbrand. Grietje rende echter als de bliksem naar Hans, opende zijn stalletje en riep zijn... Grietje rende echter als de bliksem naar Hans, opende zijn stalletje en riep... Oh, Godzijdank, we zijn er beider uit. Hans, we zijn gered! De oude heks is dood! Dan springt Hans als een vogel uit zijn koor. De deur wordt geopend. Hoe verheugd hij zich om te omhelzen, elkaar dansen en om elkaar heen en kussen elkaar. Omdat ze niet meer bang waren om haar hoefde te zijn, gingen ze naar het huis van de heks binnen en elke hoek stond kistenvol paardjes en juwelen. Ze zijn veel beter dan de kiezelstenen, zei Hans, en stak in de zakken wat er te krijgen was. En Grietje zei, ik neem hem ook iets mee naar huis, en vulde haar schort vol. Maar nu moeten we weg, zodat we uit het heksenbos kunnen komen. Zei Hans, na twee uur lopen kwamen ze bij een groot stuk water. We kunnen niet oversteken, ik zie geen voetplank en geen brug. En er is ook geen veerpont, antwoordde Grietje, maar er zwemt een witte eend. Als ik haar vraag, zal ze ons helpen. Toen riep Grietje, eendje, eendje, zie je? Hans en Grietje wachten op je. Er is nooit een plank of brug in zicht die ons op zo'n witte rug naar de overkant brengt. De eend kwam naar hen toe, en Hans ging op zijn rug zitten, en zei tegen zijn zus, dat ze bij hem moesten gaan zitten. Nee, dat wordt te zwaar voor het eendje, ze zal ons naar de overkant brengen, de een na de ander. De brave kleine eend deed dat, en toen ze eenmaal veilig aan de overkant waren, en een korte tijd hadden gelopen, scheen het bos hen steeds vertrouwelijk te worden. En na een lange tijd zagen ze in de verte het huis van hun vader. Toen begonnen ze te rennen, renden de salon binnen, en wierpen zich om de nek van hun vader. De man had geen blije uur gekend, vindt hij de kinderen in het bos had achtergelaten. Hun stiefmoeder is echter overleden. Gietje leefde haar schort tot parels en edelstenen, door de kamer rende. En Hans gooide een handvol na het ander uit zijn zak, om er nog wat aan toe te voegen. Daarna leefde ze nog lang en gelukkig.

Listen Next

Other Creators