Details
Nothing to say, yet
Details
Nothing to say, yet
Comment
Nothing to say, yet
A group of students and their teacher, Guido Gezelle, walked from Roeselare to Stade to attend the funeral of their classmate, Edouard van den Busse. They carried the casket themselves instead of using a traditional hearse. Gezelle wrote a poem about the experience, which became the basis for his popular collection, "Kerkhofbloemen." The collection includes many more poems about death and funerals. The students felt a strong connection to Gezelle and the experience deepened their friendship. Gezelle's writing style shifted after this event, combining prose and poetry. The poem is reminiscent of Novalis' "Himmene an die Nacht." Vroeg in de morgen van woensdag 8 mei 1858 stapten een veertigtal klassenleerlingen van Roeselare naar Stade. Het was de voltallige poëzies met haar jonge leraar Guido Gezelle. Hun klasgenoot, de jonge Edouard van den Busse, was overleden. Ze zouden aan zijn uitvaart deelnemen. De kleine afstand tussen de school en Stade maakte het mogelijk een voettocht daarvan te maken. De voettocht in de lente leek paradijselijk. Voor dat buitenkantje had de leraar moeten aandringen bij zijn superior, die mee aanwezig zou zijn. Het werd een lange, stille tocht langs de bekende grote baan, in de prille morgen. Het minder gewone begon wanneer men een veldweg insloeg rechts naar de hofstede van den Busse toe. Men zou dus het lijk nog roeten en daarna meestappen in de stoet achter de witte wagen. Uiteindelijk verliep alles nog ongewoner. In plaats van de witte wagen droeg de leerlingen zelf de kist. De wit-blauwe magendepelder lag erover. Op de grote baan hieven ze die op hun schouders, waarbij het lijkkleed wapperde. In de kerk was de plechtige dienst lang en mooi. En op het kerkhof en bij het open graf hield de eigen leraar Guido Gezelle een ontroerende toespraak, zijn dagelijkse les. Twee leerlingen lazen nog een gedicht voor. Daarna ging men lunchen bij de onderpastoor. Toen ze het sterfhuis naderden en de leerlingen de hofstede gewaarwerden, zagen ze ook de witte wagen staan die gereed stond om naar oud-Vlaams gebruik de afgestorvenen hun klasmakker met zijn wenende en biddende familie naar de kerk te voeren. En dan volgt dat prachtige gedicht dat Gezelle schreef over de witte wagen. Traagzaam trekt de witte wagen door de stille straten toe, en het is wenen en het is klagen dat ze binnen de witte doen. Stap voor stap zo gaan de peerden, traagzaam, treurig, stil en stom, en zij kijken of tundeerden dikwijls naar hun meester om. Naar hun meester diet de morgen zijn beminde peerdenpaar, onder het kammen en bezorgen, zij de droeve nieuwe maar. Baai, zo sprak hij, baai en blesse, heden moeten we, stille fraai, heden moeten we, venaarduitgaard messen met de wagen, blesse en baai. En toen, na zijn hand te doppen in het gewijde waterklaar, zegend hij de hoge koppen van tonachtzaam peerdenpaar. En hij kust en kruist ze beide, en gij, zegt hij, gij besse en bla, blesse en baai, moet een lijk naar kerkhof leiden, baai en blesse, stille fraai. Schuim eens uit, geen lastig zweten, zook u zonder weten liet, van de mare, en zou het verheten, gaf ik u den zegen niet. En hij zelf kruist en bijt hem, eer hij zijn den breidel vangt, met het water dat bezuit hem aan de ruwe betspont hakt. Kerkhofbloemen Kerkhofbloemen, dat hij schreef in mei 1858, hoewel oorspronkelijk zo niet bedoeld voor de katholieke prester Guido Gezelle, hij was toen net 28 jaar, werd het een nieuwe stap, een nieuw dichterlijk begin. Het had geen zin om zijn dichterlijk relaas over de dood en begrafenis van een van zijn leerlingen verder verborgen te houden, en hij begon een tekst te schrijven. De hele tekst en het gebeuren dat ervan aan oorsprong ligt, werd voor hem heel bijzonder. Het is, als het ware, al snel ook een magneet geworden, waaraan hij later vele doodsgedichten, die hij vanaf toen zou maken, ging vasthechten. Zo ontstond een boek, dat in de volgende 35 jaar, naast de tekst van Kerkhofbloemen, zou aangroeien met onder meer nog 162 zogenaamde zielsgedichtjes. Kerkhofbloemen is ongetwijfeld zijn meest populaire bundel geworden. Vandaag nog worden vele van die zielsgedichtjes in Vlaanderen afgedrukt op gedachtenisbrandjes, die tijdens kerkelijke begrafenissen worden uitgedeeld. Geïnspireerd door de Latijnse strofen van Johan Peckham, Eadulcis anima, Eadulcis rosa, Lilium convalium, Gemma preciosa, en het beeld van het lelietje van Dale, hebben hem geïnspireerd, toen hij de dag na de begrafenis zijn Kerkhofbloemen helemaal uitschreef. Zijn overleden leerling Eduard van den Bussen, hij was 18 jaar geworden, was voor hem het schuldeloos bloemenke lief, het lelietje van Dale uit die Latijnse verse, en dat riep hij op en inspireerde hem. Eduard van den Bussen was geboren op 10 januari 1840 en hij overleed in mei 1858. Heel vroeg in de morgen van die 8 mei 1858 was de toen 28-jarige leraar, samen met zijn directeur en met zowat 38 leerlingen uit de hogere klasse van het Klein Seminarie, vertrokken vanuit Roeselare. Ze stapten toen vijf kilometer in de ochtend en bij het ochtendgloren kwamen ze aan bij het sterfhuis in Stade. Gezellig getuigd, we werden de hofstee gewaar en zagen reeds het blanke gewaad van de waag die greed stond om, naar oud-Vlaams gebruik, de afgestorvenen met zijn wenende en biddende familie naar de kerk te voeren. Met zijn leerlingen ging hij binnen in de kleine boerderij waar een overleden klasmakker in een kist op de vouwten de hoger gelegen kelderkamer lag opgebaard. De kist was nog open. Hij schrijft, we klommen binnen met zoveel als we kostten en de anderen knielden op de lager gelegen vloer. Nadat wij met gewijde palm wijwater over de kisten en over onszelf gesprunkeld hadden, zagen wij voor de laatste maal op deze wereld het aangezicht van onze beminde vriend. Dan werd het schrijn toegelegd. Samen hebben ze toen besloten dat de klasmakers de kist zelf zouden dragen. De bare stond voor de deuren en alles was al lengstens klaar om te vertrekken. Met ontdekte hoofden ontvingen wij de kisten en schudden er godvruchtig de plooie rondom van de maagdenpelder. Elk van de leerlingen vond in een lange rij zijn plaats in de eenvoudige landsprocessie. Ze vertrokken en aan de hoeken van de straten waren kruisen aangebracht naar oude gewoonten van gevlochten stro. De kist met het lijk werd op de schouders van de medelerlingen gehesen en met de voeten kerkenwaarts gekeerd. Moeder en familie volgden. Vader, die erg ziek was, richtte zijn ogen een laatste maal op de kist en wenste zijn kind en ons tesamen, een allerdroevigste god bewaren u en bleef bedroefd achter in de boerderij. Gezellig schreef en traagzaam gingen we van het hof onder het geleide van het bloeiende, blinkende kruis. Zo gingen we al pijnzend langs de weg en geen van ons die een woord sprak. De tocht naar de kerk door het open veld in de lentezon, de kronkelweg en de daardoor als het ware wandelende kerktoren, de dorpsstraat eindelijk, het beginnend wenen, het welkom van de klokken, het onthaal door de prister en het binnengaan in de kerk. Alles klinkt als een levenstocht achter het kruis, het dragen van een lijk door de ongerepte natuur. Hier wordt de dood met het leven verstrengeld, het wenen met het geluk, en alles wat volgt, de lijkstoet en de ceremonies in de kerk, versterken de kern van de boodschap, een boodschap die luidt, achter het kruis en door de dood vergezeld, gaat men naar het paradijs. Binnen de kerk beleeft de lezer alleen het liturgische en sacramentele mysterie, alles wordt daar opgevoerd tot het dies iere weer klinkt. En vol troost ziet men dan de kerkpoort opengaan, de klokken weer klinken, het orgel speelt in Paradisum en het kruis gaat weer voorop. Dat kruismotief is onweerhoudbaar aanwezig, het grote strooie kruis voor het sterfhuis ontroerde ons reeds, en weldra met het kruis voorop gaan ze dan in stoet met het dode lichaam naar de kerk. En het wordt één visie, het wordt een mystieke vonk die ontvlamt, de dode blijft in ons en het kruis voert ons naar de overwinning. Het is die mystieke vonk die ook oversloeg op de leerlingen van Guido Gezelle, vooral op die van zijn eigen Poesisklas. Ze voelden zich dichterlijk bemint door hun leraar en voor velen werd het een vriendschap voor het leven. Voor de dichter zelf, hij was net 28 geworden, was die mystieke vonk ook artistiek erg belangrijk. Voor het eerst leerde hij hier, in dit gedicht Kerkhof bloemen, bij de begrafenis van zijn leerling, hij leerde hier spontaan zijn creatieve proza samenbrengen met lyrische versen. En er is nog deze bedenking, in vele opzichten doen Gezelles Kerkhof bloemen ons denken aan Himmene an die Nacht van de Duitse dichter en filosoof Novalis, pseudoniem voor Frederik von Hardenberg, die leefde van 1772 tot 1801. Terwijl hij weende bij het graf van zijn geliefde Sophie von Kuen, die jong en onverwacht was gestorven op 13 mei 1797, toen ontstond bliksemde flitst bij hem de vlam die Himmene an die Nacht zijn geworden. Merkwaardig is dat ook bij Novalis proza en poëzie alterneren, ook bij hem verschoof het zwaartepunt van tijdelijk naar eeuwig, van waarheid naar mystieke. Ook bij hem verschijnt de kruisbannier, onverbrennend steeds als kruid, een ziegesfane onzeren geslechts en keer op keer zijn ook bij hem entzukkende trenen.