Van harte welkom in de podcastserie Bevrijd en genezen door Jezus. Ik ben Piet Laan en ik houd van echtheid, oprechtheid en waargebeurde verhalen. In deze podcastserie laat ik mensen aan het woord die met Gods hulp zijn bevrijd en of genezen. Iedereen die kampt met verslaving, depressie of ziekte mag weten dat er wonderlijk veel hoop is bij Jezus. Want Jezus zegt, indat die vermoeid en belast is, kom tot mij, want mijn last is licht en mijn juk is zacht.
Goedemorgen Arjan. Goedemorgen. Dankjewel dat je in deze podcast wil meedoen. Het is een grote eer dat je jouw verhaal wil gaan vertellen. Je hebt al heel veel dingen gedaan. Ik ken je eigenlijk al vanuit Horen en Schagen. Je maakt prachtige preken. Vandaag gaat het om jouw verhaal en hoe je dan tot geloof kwam en hoe je werd bevrijd. Misschien kun je iets vertellen over uit wat voor omgeving je kwam en hoe je uiteindelijk in een verslaving terecht bent gekomen.
Ik ben in Leiden geboren en getogen, zoals ze het daar in Leiden zeggen. In Leiden opgegroeid in een gereformeerd gezin. Dat was belangrijk voor mij ook. Ik hield als kind erg van de Heer Jezus en ik wou zendeling worden. Dat is nooit helemaal letterlijk gebeurd. Niet met de beelden die ik toen voor ogen had. Wel zoiets, dat soort dingen. Want ik praat graag over het evangelie, over God, over Jezus. Dus daar ben ik opgegroeid. En toen ik 18 was ben ik naar Amsterdam gegaan om te studeren.
Ik ging klassieke talen studeren. Maar dat studeren werd eigenlijk niks, want ik raakte wel heel snel aan de bommel. Aan de drank en aan de drugs. Op de een of andere manier kon ik die vrijheid niet aan. Je bent nog een soort zendeling geworden, maar dan op een andere manier. Je bent wel aan de zwerf gegaan. Je bent over de hele wereld heen geweest. Maar dan op een andere geestelijke manier. Ja, ik heb ook aardig wat gezworven.
In Europa, zeg maar. Maar ook vooral mentaal gezworven, denk ik. Van alles en nog wat onderzocht. Ik heb altijd heel veel gelezen. En dat geholpen voor de tijd dat ik niet geloofde. Maar ook daarna, weet je wel. Want ik wil wel graag leren, begrijpen en daar dan weer een ander mee van dienst zijn. Dat zit er wel diep in. En in welke tijd spreken we dan? Dat je, zeg maar, ging studeren en daarna aan de bommel? Ja, ik ben in 1970 naar Amsterdam gegaan.
En dat heeft bijna tien jaar geduurd. En in 1979 ben ik tot bekering gekomen, uiteindelijk. En wat heb je allemaal al uitgeprobeerd? Want het was een soort van ingeslopen, heb ik begrepen. Je was begonnen met een biertje, misschien? Hoe ging dat in z'n werk? Ook wat treffend is dat dat met een hele vriendengroep ging. En het bijzondere is dat sommige van die mensen nog steeds mijn vrienden zijn. Ook al leven een aantal gewoon een heel ander soort leven, zeg maar.
Dat vind ik altijd wel een mooi iets. Maar dat gaat met zo'n vriendengroep. Je neemt elkaar mee, hè? En Azies was hartstikke mooi. Ik zag voor het eerst de muziek in kleur, zou ik maar zeggen. Dat was wel heel bijzonder. Maar weet je, het werd al heel snel ook een gewoonte. En dat kon ik niet meer zonder. En dat ging behoorlijk snel. Ik kan het niet precies terughalen, maar met een of twee jaar was dat al zo.
En na een paar jaar moest ik gewoon iedere dag wel gebruiken. Geen hele zware middelen, hè? Dus Azies en biet en cocaïne als ik daar geld voor had. Of als een vriend van me zo rijk was. En opium. Niet veel zwaardere middelen, maar wel gewoon verslaafd. Want ik kon niet zonder. Nee, nee, nee. Het ging niet altijd goed, hè? Want je was ook in Engeland geweest, geloof ik. En daar ben je uiteindelijk bijna dood gegaan, vertelde je.
Ja. Ik was met drie vrienden op vakantie in Engeland, op de fiets. En we deden zogenaamd gezond. En dus we aten wilde groenten. Dus groenten, planten uit de natuur. Dat kan heel goed, hè. Er is natuurlijk heel veel wat je kan eten. Maar het vreemde was dat we én heel gezond wilden leven, én tegelijkertijd ook drugs gebruikten. Want we hadden paddenstoelen mee gesmokkeld naar Engeland, waar je van gaat trippen. En op een dag hadden we die, hadden we daarvan genomen.
Hadden we een hele dag, ik heb niet zoveel herinneringen meer aan, maar een hele dag rondgestruind door bos en been, zeg maar. Ik heb er nog één rare herinnering aan, is dat we op een gegeven moment ergens uit het bos kwamen, en ergens kwamen waar een theetuin was. En daar gingen we thee drinken. En daar stond zo'n ding op de tafel met verschillende etages, met gebak erop. En die hebben we met z'n drieën helemaal leeggegeten. Ik herinner me nog dat gezicht van die vrouw, want het bedoeling was dat je een gebakje nam.
Maar wij waren aan het trippen, dus we waren ver van de wereld. Jullie dachten misschien dat het SpaceCake was. Nou, geen idee, maar ik herinner me nog steeds het gezicht van die vrouw, van wat is hier gebeurd. Uiteindelijk kwamen we thuis, of terug waar we kampeerden, en toen ging één van mijn vrienden, die was bioloog, die ging dan groenten zoeken, en de ander die zou het eten koken. En die groente die hij vond, dat was, dacht hij, zelderijknol.
Maar dat was het niet. Het was de dodelijkste plant van Engeland. Hemlock Water Dropwort. Het is familie van de plant waar Socrates aan is overleden. En later las ik in de kranten dat soms kinderen al erg van dood gaan, omdat ze dan de holle stengels gebruikten, als blazerietje of zo. Dat ze het alleen maar in hun mond zetten, zeg maar. Ja. Dus echt gevaarlijk. Die hadden jullie gegeten? Die hebben wij gegeten. En ik zag mijn vrienden, die gingen eerst, die kregen vreselijke convulsies, hoe noem je dat, van die zenuwen, die bogen helemaal achteroverdubbel.
Het was niet om aan te zien, het was verschrikkelijk. En daarna, toen weet ik niks meer, toen werden we ook een paar keer in het ziekenhuis, en we hadden het alle drie net overleefd. Net. Oké. Heftig. Ja, heel heftig. Maar dat was voor mij een heel belangrijk moment, want toen hebben we daarna, na een paar dagen mocht ik weer voor het eerst naar buiten, liep ik door zo'n klein plattelandziekenhuisje in Engeland, liep ik de tuin in, stond ik onder de bomen, hoorde ik de wind door de bomen, en toen wist ik zeker dat God bestaat.
Het was een heel bijzonder moment. Ik hoorde geen stem of niks, ik hoorde gewoon de wind in de bomen, en ik had God heel ver weggeduwd in mijn leven, weet je wel, dat kon allemaal niet waar zijn. Ik vond het allemaal maar gezeur, en op dat moment wist ik zeker dat God bestaat, en dat is gewoon een... Ja, dus nog steeds, als ik de wind in de bomen hoor, wat je vaak kan horen, dan kan dat me eraan herinneren.
En dat was zeg maar zonder enige vorm van drugs, dat je dat... Nee, toen was ik... Nou, dat was helemaal zonder drugs. Nou, dat we dat even, zeg maar, helder hebben. Een hele echte ervaring. Ja, ja, ja, ja. Mooi. Mooi, de wind in de bomen. Ja. De geest en de wind, dat komt ook voor in de Bijbel, toch? Ja. En ik weet ook niet waarom, achteraf denk ik dan, waarom God zo'n soort beeld gebruikt, of zo.
Ik ben sowieso erg van de natuur. Ik hou van de natuur, van vogels, enzovoort. Dus ik vind het ook wel mooi dat God iets uit de natuur gebruikt om te zeggen, hoor, Sarian, ik ben er wel, hoor. Ja, ja, ja. De wind wijdt waar hij heen gaat, toch? Zo staat dat ergens in de Bijbel, zoiets. Dus de geest doet daar ook zijn ding in. Nou ja, je bent uiteindelijk niet aan die drugs gebleven. Je bent er vanaf gekomen.
Maar daar heeft je moeder ook een belangrijke rol in gespeeld. Ja. Want hoe ging dat in zijn werk? Mijn moeder was door een persoonlijke crisis heen, door een flinke crisis heen, tot een persoonlijk geloof gekomen. Ja. En ik zal het eerlijk zeggen ook. Ze had het altijd maar over Jezus. En ik moest er niks van hebben. Ik vond het echt gezeur. Ja. Dus dat was het ene oren in, het andere oren uit. Zij was tot persoonlijk geloof gekomen.
En ik woonde in Amsterdam op dat moment. In een klein huisje ergens in het centrum. En ik gebruikte gewoon nog steeds. En het ging echt duidelijk bergafwaarts. Op een gegeven moment lag ik bijvoorbeeld, ik herinner me dat ik op de vloer van mijn huisje lag op de grond. Ik keek naar de deur en ik was gewoon bang om de deur uit te gaan. Ja. Ik dacht, ik kom de deur niet meer uit. Het had allemaal met die verwoestende invloed van die drugs te maken.
Dat doe je ergens om jezelf tot rust te brengen ofzo, weet je wel. Om jezelf iets te geven waar je je lichaam dan behoefte aan heeft. Maar in wezen maakt dat alle dingen erger natuurlijk. Dus het versterkte mijn angsten, zeg maar. Ja, ja, ja. Dus ik wist dat ook niet goed af. Toen heb ik me naar beneden gesleept naar een telefooncel. Die had je in die tijd nog. Ja. En dan moest je kartjes hebben en dan kon je bellen.
Ja, of je vragen aan iemand misschien. Dat herinner ik me niet meer. Maar ik weet wel dat ik echt heel veel moeite had om de trap af te komen. Ik woonde op driehoog ergens. Om de trap af te komen en twee hoeken om te slaan om bij die telefooncel te komen. Dat dat gewoon een enorme inspanning was. Oké, hoe oud was je toen nog? Maar je was niet zo oud, hoor. Nee, toen was ik 27 ofzo.
Ja. Ja, gewoon geslopt door de drugs en het slechte leven. Zo slecht ging dat eigenlijk. Ja. Toen met je. En toen belde ik mijn moeder. En ik zei dat het niet goed ging en dat ik zo niet verder wilde. En toen zei ze door de telefoon tegen mij. Zei ze, Marian, als ik je kom halen, dan weet je het wel en dan ga ik voor je bidden. Ik zei, nou, je doet maar man. Dat kon me echt helemaal geen bal schelen.
Helemaal niks. Zo diep zat je. Ja, ik wou alleen maar van die narigheid af. Ja. En dan moet je je realiseren dat ik dus een afkeer had van al dat gepraat over Jezus. Dus dat zegt wel iets over hoe diep ik zat. Dat ik dacht, nou, dan neem ik dat wel op de kopel ofzo. Ja, precies. Dat soort gevoel. En ze herregelde een auto en ze kwam me halen. En toen lag ik bij haar op de bank in Leiden.
En toen bad ze voor me. Gewoon een heel eenvoudig gebed. Niks ingewikkeld. Ik kan me niet letterlijk herinneren, maar gewoon zo'n bad eventjes. Ja. En daarna was ik clean. Gewoon. Het bleek uiteindelijk. Want op dat moment voelde ik niet veel, hoor. Nee. Voor mij gebeurde er niks. Ik dacht, nou, het zal wel. Je hebt helemaal niets gemerkt van een bevrijding of iets? Nee, ik voelde niks in mijn lichaam. Er kwam geen stem uit de hemel. Er kwamen geen engelen met trompetten naar me toe.
Geen bliksems. Geen bliksems. Helemaal niks. Ook geen briesje, geen wind die ging bij. Ook niet. Bijzonder. Dus er gebeurde eigenlijk niks. En uiteindelijk was het wel zo dat je had wel geen behoefte meer. Je gooit je stikkie weg, zei je. Ja. Mijn moeder was echt een bidder, hè. Ja. En ik ben een paar weken bij haar gebleven om aan te sterken. En elke keer als er dan een of ander iets was, dan verdween zij naar boven en dan ging zij bidden.
En dan was er daarna weer ruimte voor mij, zou ik maar zeggen. Dan kon ik weer. En dat deed ze ook toen ik na een week of zes weer terugging naar Amsterdam, naar mijn eigen huis. Ik denk dat ze hartstikke bang is geweest. Van, gaat dat wel goed? Ja. En ik denk ook dat ze zich helemaal blauw gebeden heeft. Ja. Ja. Maar dat ging ook. Dat ging ook. Ja. Maar het lijkt me ook zo moeilijk, weet je.
Je zoon is negen jaar verslaafd geweest. Is net een paar weken clean. En dan gaat hij terug naar die pool des verderfs in Amsterdam. Ja. Ging weer terug naar het zodem en gemorren eigenlijk. Ja. Maar ik kwam in mijn huis en daar had ik nog asjes liggen. Gewoon altijd. Ja. En toen heb ik ook een stukje gedraaid. En heb ik even van gerookt. Maar dat past helemaal niet meer bij me. Dat hoorde niet bij me. En ik had er geen behoefte aan.
En ik wilde het niet. En ik heb alles doorgespoeld. En ik heb gewoon nooit meer gebruikt. En wat ik daar mooi aan vind is, dat het geen moeite kost ofzo. Want dat was gewoon veranderd. Ja. Ik was daarvan bevrijd. Ja. Ik hoefde er niet tegen te vechten. Weet je wel. Zoals het is met wat ik later had. Dat ik wilde stoppen met roken. Gewoon tabak roken. Dat heeft me heel veel moeite gekost. Ik ben al twintig keer gestopt zeg maar.
Ja. En dus daar moest ik voor knokken. Maar hier hoefde ik niet voor te vechten. Het was gewoon weg. Ja. Na negen jaar he. Bijna tien jaar. En het roken zelf dan? Ging dat niet daarmee samen weg? Nee. Want ik bleef wel roken. Je bleef roken. Ja. Oké. Ja. Maar daar ben ik later mee gestopt. Ja. Voor mij is dat eigenlijk hetzelfde gegaan als bij jou. Alleen dan. Wat jij dan met drugs had. Had ik met roken.
Ah. Ja. Ik zei eenvoudig weg. Maar zolang ik geloof. Beloof ik dat ik niet meer zal roken. Als u gewoon de afkikverschijnselen maar weg haalt. Zo. En dat deed God. Dat deed God. Super. Ja. Dan heb je helemaal niets meer gehad. Nee. Geen trek meer behoefte. Nee. Maar wat ik nou zo mooi vind aan deze verhalen. Jouw verhaal. Mijn verhaal. Is dat. God dus. Ik weet wat een wonder is. Want dit is een gigantisch wonder. Als je na 9 jaar geen drugs meer hoeft te gebruiken.
Dus ik weet wat het is. Maar dat er andere dingen blijven in mijn leven. Bleven toen. Bijvoorbeeld het roken. Of andere dingen. Waar je wel mee moet knokken. Of waar je mee moet leren leven. Of waar je moet voor knokken. Of om er af te komen. Of. Ook zelfs dingen die. Er zijn maar. Waar je gewoon mee moet leven. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja.
Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja.
Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja.
Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja.
Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja.
Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja.
Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja.
Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja.
Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja.
Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja.
Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja.
Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja.
Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja.
Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja. Ja.